Het is nu al 8 maanden dat het virus Covid-19 ons in de greep houdt. Dit heeft een grote impact op het verenigingsleven, zoals beschreven wordt in een studie van KBC-bank, verder in deze Vivat. Ook de VVA bleef niet gespaard: de Algemene Ledendag van eind maart te Brussel werd geannuleerd en alle afdelingen werden gedwongen hun tot de zomer geprogrammeerde activiteiten te annuleren.
Het verdient bewondering en respect dat alle besturen van de diverse afdelingen de moed niet in hun schoenen lieten zakken en bereid waren een nieuw programma te lanceren voor het nieuwe academiejaar. Dit gebeurde wel met de nodige restricties, zoals een beperking van het aantal aanwezigen. De eerste activiteiten trokken alvast veel volk aan, hetgeen erop wees dat onze leden werkelijk snakten naar sociale contacten in deze barre tijden.
Het was dan ook een donderslag bij heldere hemel toen eind oktober een nieuwe lockdown-periode van wal stak. Alle VVA-activiteiten werden opnieuw gestaakt. Waarschijnlijk zullen we zeker tot begin januari moeten wachten om het sociaal leven weer te zien herleven. De Algemene Ledendag te Brussel, ons jaarlijks hoogfeest, is alvast uitgesteld tot zaterdag 16 oktober 2021.
Een troost: als we mogen afgaan op de evolutie van de Spaanse griep 100 jaar geleden (zie verder in deze Vivat het artikel uit de De Standaard), dan zitten we waarschijnlijk ergens halverwege deze pandemie. Dit wordt nog versterkt door het feit dat vanaf maart 2021 het vaccin tegen het virus hoogstwaarschijnlijk beschikbaar zal zijn. Er is dus licht aan het einde van de tunnel, maar eerst zullen we de wintermaanden moeten doorkomen. Daarom is het belangrijk met elkaar contact te blijven onderhouden, ook al is het digitaal.
In deze context is communicatie belangrijk en daar willen we iets aan doen met de VVA. Binnen het nieuwe Hoofdbestuur steken we op initiatief van Michel Vanbuul van wal met een nieuwe werkgroep communicatie. Daarin zitten Michel, Jeanine Broens en Paul Becue. Ze heeft vooral tot doel de communicatie tussen de diverse VVA-afdelingen en -leden te bevorderen. Een eerste project dat op stapel staat is de vernieuwing van de website. Naast de website van VVA-Nationaal, krijgt elke afdeling ook haar eigen gelijkvormige site die ze vrij, op eigen initiatief en met eenvoudige technieken kan invullen en bijhouden. Er komt zo meer uniformiteit. Deze websites zullen ook aantrekkelijker worden met een nieuwe layout en gebruik van de nieuwste webdesign-technologie.
Daarop volgend zal ook de Facebook-pagina herwerkt worden. Nu is dit een gesloten groepspagina, maar de bedoeling is daar een open pagina van te maken. Iedereen, ook niet VVA-leden, kunnen die pagina dan consulteren. We krijgen hierbij nog de ondersteuning van Ghislain Duchateau, die in het verleden de communicatie verzorgde.
De verdiensten van Ghislain voor de VVA-communicatie zijn enorm. Gedurende ruim 7 jaar heeft hij zowel de website, de E-zine als de Facebookpagina voor VVA nationaal beheerd en naar een eigentijdse communicatie geleid. Hij heeft ervoor gekozen om op een bepaalde leeftijd deze grote taak over te dragen en alzo de continuïteit te verzekeren. Bij deze wil ik Ghislain uitdrukkelijk bedanken voor zijn jarenlange inzet.
We haalden het reeds aan, maar sinds september is er ook een nieuw hoofdbestuur met enkele nieuwe gezichten. U kan de samenstelling hieronder zien. We danken reeds iedereen voor zijn engagement en hopen dat de VVA met hun hulp verder kan evolueren tot een bloeiende vereniging, eigentijds en van de 21ste eeuw.
Tot slot wensen we U allen nog veel goede moed toe gedurende deze moeilijke wintermaanden en verzorg U allen goed.
Met vriendelijke groeten,
Paul Becue, voorzitter
Jeanine Broens, ondervoorzitster
Michel Vanbuul, communicatieverantwoordelijke
Samenstelling nieuw hoofdbestuur VVA
Paul Becue, voorzitter
Jeanine Broens, eerste ondervoorzitster
Bruno Comer, tweede ondervoorzitter
Theo De Decker, secretaris
Jan De Graeve, penningmeester
Hubert De Saedeleer, coördinator academische zitting Algemene Ledendag
Michel Vanbuul, communicatieverantwoordelijke
Marc Van Dongen, vertegenwoordiger VVA bij OVV (Overlegcentrum Vlaamse Verenigingen)
Ghislain Duchateau, coördinator (ad interim) Werkgroep Taal & Onderwijs
Over lockdown, anderhalvemetereconomie en toogvirologen: wat doet corona met onze taal?
dr. Godelieve Laureys, professor emeritus aan de UGent en algemeen voorzitter van de Orde van de Prince.
Zij publiceerde dit artikel in het tijdschrift van de Orde van de Prince
In de luttele tijdspanne van drie maanden heeft het coronavirus de wereld flink door elkaar geschud en onze levensgewoonten drastisch gewijzigd. Het virus slorpt alle aandacht op en beheerst ons dagelijkse leven. Gemeten aan het aantal radio- en televisie-uitzendingen dat alleen maar over corona-gerelateerde onderwerpen gaat, zijn we monomaan bezig met deze epidemie. Wat doet dat met een mens en zijn gedachtegoed en wat doet dat met een taal?
Nieuwe communicatie.
Het is evident dat een nieuw en veelbesproken fenomeen niet alleen nieuwe woorden met zich meebrengt, maar ook een heel nieuw discours op gang brengt. Tal van nieuwe ervaringen, emoties, vragen, probleemanalyses en oplossingsvoorstellen willen we onder woorden brengen en duiden. Wat ons mentaal preoccupeert, willen we graag delen met anderen en daar hebben we altijd verhalen bij nodig. Vertellen heeft een helende functie. Of zoals het oude spreekwoord zegt: waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over.
In deze tijden waar fysieke contacten gebannen worden, wordt dit nog versterkt: we bellen, mailen, tweeten, zoomen en beeldvergaderen er met zijn allen op los en heel wat mensen zitten uren op sociale media. Ook de overheid heeft dagelijks nieuwe boodschappen en mededelingen voor ons in petto en wil ons met woorden overtuigen van de noodzaak van nieuwe gedragsregels.
Nieuwe taal.
Her en der lezen we in de pers artikelen die waarschuwen voor een nieuwe golf van Engelse leenwoorden. De metaforen om op dit gevaar te wijzen liggen voor de hand en worden er soms dik opgesmeerd: het Engels "tast onze taal aan", leenwoorden zijn "besmettelijke indringers". Er is een "virale verspreiding van Engelse woorden", of een "epidemisch effect dat onze taal dreigt te verstikken". Het is onmiskenbaar juist dat we een aantal nieuwe Engelse woorden in onze taal aantreffen. Koplopers zijn "social distance/ distancing" en "lockdown", maar ook woorden als "testing and tracing", "contact tracers", "flatten the curve", "exit strategy", "outbreak management", "preteaching", "corona coach" en "zoomsessions" tieren welig.
Het Nederlands staat daar trouwens niet alleen. Probeer maar eens te luisteren naar een nieuwsuitzending in het Tsjechisch, Deens of Japans en je zal merken dat je heel wat begrijpt "dankzij" de Engelse leenwoorden, die ook in deze talen gretig zijn overgenomen.
Het ligt voor de hand dat juist in het geval van een pandemie de terminologie sterk wordt aangestuurd door de internationale onderzoeksgemeenschap en door de WHO (de Wereld Gezondheidsorganisatie) en dat het Engels de maat zet.
Wordt het Engels de "lingua Franca"?
De coronacrisis is een globaal gegeven en het Engels vervult hier echt wel een rol als lingua franca in de letterlijke zin van het woord, een grensoverschrijdende taal, die taalgemeenschappen verbindt en de internationale communicatie faciliteert. Hier is mijns inziens geen sprake van taalimperialisme. Persoonlijk kan ik me eerlijk gezegd niet opwinden over een paar nieuwe Engelse leenwoorden te midden van alle medische en sociale ellende. Dan erger ik me meer aan de journalisten en geïnterviewden die om de haverklap "by the way", "to say the least", "first things first" of "from scratch" als stopwoorden uitkramen.
Als taalkundige wil ik ook het gevaar van Engelse leenwoorden relativeren. Op jacht gaan naar overbodige Engelse woorden en die bij individuele mensen opsporen is meer een sport dan een heilzame maatschappelijke bezigheid. Dit ligt helemaal anders dan de strijd tegen verengelsing van het hoger onderwijs bijvoorbeeld. Ingeval van leenwoorden gaat het immers niet om domeinverlies van de taal en is er eigenlijk geen overwegende bedreiging van statusverlies. Natuurlijk moeten we erop alert zijn dat Engelse leenwoorden niet de overhand nemen en daardoor de inventiviteit van de eigen taal om nieuwe woorden te creëren of nieuwe betekenissen "in te laden" in bestaande woorden niet onder druk zetten. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat heel veel Engelse leenwoorden in diverse talen eendagsvliegen zijn of toch een kort leven beschoren zijn. Elke telling is een momentopname, maar veel Engels woordmateriaal komt en gaat snel, verdwijnt of varieert.
Inventiviteit van de Nederlandse taal.
Wel is het zaak dat we voor de nieuwe leenwoorden die ertoe doen, zo snel mogelijk Nederlandse equivalenten verzinnen en daar ook actief gebruik van maken. Taalgebruik is en blijft "bewegen en zoeken naar uitdrukkingen voor nieuwe begrippen en inhouden", die in de huidige situatie niet alleen de lading moeten dekken, maar ook de juiste gevoelswaarde hebben. Voor "lockdown" zijn er al heel wat Nederlandse vervangwoorden gelanceerd, zoals "ophokplicht", "vergrendeling", "thuisisolatie", "stillegging" en "land op slot". Welk woord dekt de lading het best? Welk woord gaat het winnen? We kunnen dit echt niet van boven af opleggen. We kunnen alleen maar Nederlandse equivalenten ingang doen vinden door ze zelf te gebruiken. Dat "anderhalvemetereconomie" het "nieuwe normaal" wordt de volgende jaren, toont toch ook dat we al aardig op weg zijn. "Huidhonger", "hoestschaamte", "zwaaibezoek", "raamvisite", "stoepverjaardag", "quarantainebubbel" en "druppelcontact" zijn woorden waar we ons drie maanden geleden helemaal niets bij konden voorstellen, maar die nu duidelijke signalen zijn van de impact van het virus. Ik vind zelf "aanlooplessen" en "aanloopleren" beter dan "preteaching", omdat ze de focus leggen bij de leerder (de leerling) en niet bij de leraar. Er zijn ook ludieke nieuwe aanwinsten zoals "onthamsteren", "toogviroloog", "zoomapero", "coronahufter" en de beruchte "lockdownfeestjes".
Het is dus veel interessanter te kijken naar de inventiviteit van de Nederlandse taal. Wisten jullie trouwens dat er een coronawoordenboek lopend wordt samengesteld? Dat onlinewoordenboek wordt dagelijks aangevuld door de hoofdredactie van Van Dale en omvat nu bijna 800 woorden. Dat komt ook doordat het Nederlands een taal is die aan de lopende band samenstellingen kan produceren. Dat is een heel handig en efficiënt mechanisme: "coronacrisis", "coronamaatregelen", "coronatijdperk", "coronabelasting", "coronavaccin", "coronabehandeling", "coronageneratie", enzovoorts. Deze woorden zijn nieuw, maar worden meteen begrepen en zijn heel transparant.
Vermeldenswaard is ook dat heel wat bestaande Nederlandse woorden en uitdrukkingen plots veel frequenter gebruikt worden. De titel van mijn eerste flashbericht voor onze website midden maart luidde "Een hart onder de riem". Ik dacht toen dat ik een originele uitdrukking had uitgekozen… Maar die uitdrukking piekt sindsdien (zonder causaal verband overigens!). Hetzelfde geldt voor uitdrukkingen als "roet in het eten gooien" en "lelijk huishouden", die we vaak in de coronacontext (pats!) tegenkomen. Om het maar niet te hebben over de slagzin "blijf in uw kot", die in Vlaanderen een nieuw en lang leven beschoren is en bulkt van de connotaties.
Nog weer een vorm van taalverandering is dat sommige Nederlandse woorden die tot nog toe vooral vakjargon waren, stilaan deel gaan uitmaken van de gewone omgangstaal. Denken we maar aan "pandemie", "oversterfte", "ondersterfte", "mondkapjes", "beademingstoestel", "triagecentrum", "zelfisolatie" en "quarantaine".
Men staat er soms van versteld hoe mensen over talige processen denken.
Taal is een evolutief proces.
Daarom wilde ik in dit Woordje graag wat nader ingaan op de wetmatigheden van taalgebruik en taalverandering. Ik wilde daarbij het belang van het goed bewaken van taalverandering onderstrepen, maar evenzeer afstand nemen van paniek rond wijzigingen in de taal en ook de impact van leenwoorden relativeren. Het taalgebruik en met name het ontstaan van nieuwe woorden in het Nederlands wordt overigens goed gemonitord (excusez le mot!) door het Instituut voor de Nederlandse taal (INT) en de Taalunie. Ook het genootschap Onze Taal is hier zeer actief, onder andere met de digitale nieuwsbrief "Taalpost".
Een belangrijk punt van taalzorg is dat we binnen ons taalgebied zouden proberen om dezelfde termen te gebruiken in Nederland en Vlaanderen. We delen de problemen en we kunnen dus het beste ook de woorden delen om die problemen te benoemen, zodat we misschien in de toekomst, spijts alle socioculturele verschillen binnen de Lage landen, ook beter samen aan oplossingen kunnen werken voor het "nieuwe normaal". Makkelijk zal dat niet zijn, want de globale coronacrisis heeft het averechtse effect dat de nationale reflex in heel wat landen verscherpt is.
De bestrijding van de coronacrisis lijkt bijna een nationaal project. De grenzen zijn gesloten en Nederland oriënteert zich momenteel sterker op Duitsland dan op België. Maar we moeten ervoor blijven ijveren dat er geen tweespalt in de taal ontstaat.
Filip Lardon is fysioloog aan de UAntwerpen en gaf volgende lezing op "Universiteit Vlaanderen", een reeks op Eén.
a
Het coronavirus hoeft waarschijnlijk geen introductie meer. Mochten ze ooit een film maken over het jaar 2020, zal dat kleine onding ongetwijfeld de superschurk spelen. We kunnen alleen maar hopen dat we in 2021 geen sequel voorgeschoteld krijgen. Hoe kunnen we dat in godsnaam vermijden? Filip Lardon is fysioloog aan de UAntwerpen en hij laat de blauwdruk van het meesterplan zien.
Covid-19 volgt het patroon van de Spaanse griep van 1918. Die begon ook in het voorjaar en werd in de herfst gevolgd door een tweede, veel ergere, golf. Daarna was er nog een derde.
Marc Reynebeau
De Standaard 2 november 2020
De herfst is het wreedste seizoen.
Covid-19 volgt het patroon van de Spaanse griep van 1918. Die begon ook in het voorjaar en werd in de herfst gevolgd door een tweede, veel ergere, golf. Daarna was er nog een derde.
Een beeld (van vermoedelijk eind 1918) uit San-Francisco. Om de verspreiding van het griepvirus tegen te gaan, werden de militaire slaapplaatsen afgeschermd. Links aan de muur een oproep: ‘Spuw niet op de vloer, want dat kan ziektes verspreiden.’ (US Naval History and Heritage Command )
Toen een eeuw geleden, bij het einde van de Eerste Wereldoorlog, een grieppandemie uitbrak, kon niemand voorspellen dat ze naar schatting wereldwijd 20 tot 100 miljoen levens zou eisen, bij wie 30.000 tot 80.000 Belgen. Ze werd de Spaanse griep genoemd, al had ze alles te maken met de ontberingen van de oorlog en niets met het toen neutrale Spanje. Franse en Britse overheden minimaliseerden de ramp zelfs: ze konden er weinig aan doen en vreesden dat de ziekte het patriottisme kon ondermijnen. Het virus nestelde zich in de door oorlog en honger verzwakte bevolking, rondtrekkende legers en vluchtelingenstromen verspreidden het.
Elke epidemie verloopt anders, al was het maar door de aard van het virus en hoe ze wordt aangepakt. Dat maakt vergelijken lastig, zeker omdat het griepvirus in 1918, anders dan het coronavirus nu, snel muteerde. Toch zijn de parallellen leerrijk. Twee lessen tekenen zich af:
Eén: snel, drastisch en consequent ingrijpen is nodig om het virus geen kans te geven.
Twee: het profiel van de zieken evolueert. Een specifieke groep brengt het virus binnen: in 1918 waren dat de soldaten, nu de reizende middenklasse (de skiërs van februari, de strandtoeristen van augustus). Nadien tast de ziekte arme, dichtbevolkte buurten aan; ze slaat er het hardst toe omdat mensen er het minst tegen bestand zijn.
Daar moeten overheden een aparte aanpak voor uitwerken, maar in de coronacrisis namen veel landen die twee lessen weinig ernstig.
In België dook de ziekte in april 1918 op, al toonde ze zich pas in juni en juli in hogere sterftecijfers. Ze trof, anders dan covid-19, vooral jongeren. Ouderen leken door eerdere epidemieën immuun te zijn. Het duurde even voor de pandemie werd opgemerkt. Dat lag aan de tijd. De bezetting en de censuur van kranten en brieven hinderden het delen van informatie, medici wisten nog niet wat een virus was en tegen de longontstekingen die ze uitlokten bestonden nog geen antibiotica.
Complotdenkers legden de schuld bij losbandige vrouwen, communisten of een Duits bacteriologisch wapen.
Wellicht brachten Amerikaanse troepen het virus vanaf 1917 naar de fronten in Europa. Het drong België binnen via West-Vlaanderen en Henegouwen, verspreidde zich noordelijk richting Brabant en Antwerpen, en vandaar naar de rest van het land. Toch was de neiging groot om de ziekte te onderschatten. Wie van complicaties gespaard bleef, was er vaak al na enkele dagen van af. De overheid, vooral de lokale besturen, begrepen dat het besmettingsgevaar het grootst was bij jongeren. Zieke soldaten werden geïsoleerd, gemeenten sloten de scholen. Onder meer rouwstoeten werden verboden.
In augustus leek het ergste al voorbij. Maar het virus bleef rondwaren, muteerde en barstte in oktober uit in een tweede golf, die tot eind 1918 aanhield. Het werd een dodelijke herfst. Maar net als nu aarzelden de overheden. De eerste golf liep relatief goed af, zodat de veel dodelijkere tweede golf aanvankelijk ernstig werd onderschat. En hij kwam op een moment dat veel mensen in beweging waren: de evacuatie van het Duitse leger, de intrede van de bevrijdingstroepen en vervolgens de terugkeer van gedemobiliseerde soldaten.
Leuvense universiteit dicht
Begin november telde Luik 28.000 ziektegevallen. Marche-en-Famenne had op 19 oktober 500 zieken, twee dagen later dubbel zoveel. Het sterftecijfer was hoog, weer vooral bij jongvolwassenen. In Nijvel lag de dodentol in oktober vijftien keer hoger dan in september.
Leuven telde 58 doden in augustus, 190 in november. Lokale besturen stonden er alleen voor. Ze sloten scholen, circussen, bioscopen en spektakelzalen, verboden publieke manifestaties, raadden isolering en goede verluchting aan, de Leuvense universiteit ging dicht. Maar het gebeurde inconsistent en ongecoördineerd. De gemeente Sint-Joost-ten-Node vreesde besmettingen in de tram en de musichalls, maar koos niet voor een verbod, alleen voor ontrading.
Bij de bevrijding begin november beperkte de teruggekeerde Belgische regering zich ook tot adviezen, vooral om te desinfecteren. Ondertussen leidden complotdenkers de aandacht af door de schuld te leggen bij communisten, losbandige vrouwen of een Duits bacteriologisch wapen.
Eind 1918 verzwakte het griepvirus, wat het niet belette om enkele weken later weer aan kracht te winnen en in januari-maart 1919 een derde golf uit te lokken, al kende die een geringere intensiteit, waarna het virus voorgoed verdween. Dat was in België zo en hetzelfde patroon is ook te zien in Groot-Brittannië, waar het cijfermatig beter gedocumenteerd is (zie grafiek).
De oorlog en het gebrek aan medische ervaring beletten in 1918-’19 dat de pandemie efficiënt werd aangepakt, stelt historicus Benjamin Brulard in zijn masterscriptie (UCL, 2018). Dat excuus kan onze tijd niet inroepen. Les drie: de pandemie is pas voorbij als het virus helemaal terugdrongen is.
Meer info:
Verschenen op maandag 2 november 2020 in De Standaard
Klik op deze affiche uit 1918 om een korte beeldreportage van de Spaanse griep in 1918 te bekijken.
Hoe de coronacrisis de veerkracht van onze economie en samenleving kan versterken
Corona is/was in de eerste plaats een gezondheidscrisis, dat spreekt voor zich. Maar iedereen weet dat deze crisis ook gevolgen zal hebben voor onze economie en overheidsfinanciën. En dat terwijl de samenleving door elkaar geschud is en we in domeinen als gezondheidszorg, onderwijs, risicobeheer, markt versus overheid, big tech en efficiënt overheidsbeleid flink wat lessen hebben te leren.
Professor Johan Albrecht is professor economie aan de Universiteit Gent en senior fellow bij het Itinera Institute. Hij is auteur van zeven boeken en meer dan veertig publicaties in internationale tijdschriften en verzamelwerken.
Hij blikt in dit visionaire boek vooruit op hoe het coronavirus als een gamechanger kan fungeren om een en ander essentieel te veranderen in ons land. Onder het motto ‘never let a good crisis go to a waste’ pleit hij ervoor om van deze shock een opportuniteit te maken. Met al 20 jaar van de 21ste eeuw achter ons, moeten we afscheid nemen van de recepten van de 20ste. Daadkracht, verantwoordelijkheidszin, efficiëntie, leiderschap en het mobiliseren van al onze talenten zullen nodig zijn.
Paul Becue, algemeen voorzitter van VVA, heeft onderstaande recensie geschreven over dit boek.